Welkom

Beste Lezer,

Al enige tijd filosofeer ik over zingen. Dat was in eerste instantie voor de Nieuwsbrief van het Roois Gemengd Koor waar ik al lang bij zing.

Ik dacht over dat onderwerp wel wat te vinden in de filosofische literatuur, met name bij fenomenologen, maar dat viel tegen. Over taal is er al veel geschreven door filosofen, ook over muziek is wel gefilosofeerd, vooral over het effect daarvan op luisteraars, maar over het feit dat mensen zingen is nauwelijks iets te vinden. Daarom besloot ik zelf maar te gaan zoeken, denken en schrijven.

Dat heeft geresulteerd in een aanzienlijk aantal stukjes voor de Nieuwsbrief van het koor. Hoewel het denkproces nog niet af is naar mijn gevoel, wilde ik mijn ideeën toch beschikbaar stellen voor een groter publiek. Een boek zit er voorlopig niet in. Het Nederlandstalig publiek is daarvoor te klein en een subsidieaanvraag werd afgewezen. Daarom deze blog.

Ik zal de stukjes die ik schreef in een herziene versie hierop publiceren. Ik hoop dat mensen die op één of andere manier bezig zijn met zingen er wat aan hebben. Ook hoop ik dat mijn gedachten aangevuld worden door lezers vanuit hun eigen deskundigheid. Ik ben geen musicoloog en kwam bij het schrijven ook de grenzen van mijn deskundigheid tegen. Anderen kunnen het denkproces verder helpen, zodat dit een onderneming wordt van meer mensen. Misschien leidt dit ook tot een echte samenwerking.
Als je wil reageren of een stuk wil toevoegen, klik dan op ´reacties´na één van de stukken.

Denk eraan dat deze teksten beschermd zijn door het auteursrecht. Gelieve alleen teksten over te nemen na mijn toestemming. Neem daarvoor met mij contact op.


Als toetje neem ik regelmatig gedichten op bij de afleveringen. Als er geen naam bij staat is het van mezelf.

Op de blog staan de bijdragen in omgekeerde volgorde. In het archief heb je een overzicht in de logische volgorde als je ook de voorgaande maanden opent.


woensdag 30 november 2011

14. Zingen in koor

Eerder schreef ik over inzichten van de psychoanalyse over het zingen (2. Zingen met je hart). Zingen heeft met onze ‘ziel’ te maken, met onze diepste onbewuste gevoelens. Het legt verbindingen met onze allereerste ervaringen in de baarmoeder en kort na onze geboorte. Via deze ervaringen worden we verbonden met vroegere generaties en uiteindelijk met de hele mensheid vóór ons.
Als we in een koor zingen komt daar nog een andere eenheidservaring bij, die met onze medezangers.

De oudste tijd

Zingen is altijd in de eerste plaats een groepsgebeuren geweest. In primitieve samenlevingen bond het samen zingen de familie en stam aan elkaar in vreugde en verdriet, maar ook in het werk en in de strijd tegen vijanden. De eenheid die deze mensen in hun zang beleefden had voor hen heel dikwijls een religieuze betekenis: het goddelijke of de godheid verbond hen. 

De oudste historische gegevens wijzen er ook op dat zingen sterk religieus beleefd werd. De oudste Veda’s van de Hindoes waren hymnen die alleen in gezongen vorm mochten klinken. Het was de taak van de priesters om deze heilige teksten voor het goddelijk vuur te zingen. Daarbij was wellicht een voorzanger, maar de groep van de priesters speelde zeker een belangrijke rol. Instrumenten waren er alleen als ondersteuning. Het gezang in boeddhistische kloosters, b.v. in Tibet, geeft wellicht nog een goed beeld van deze oude koorzang, al zijn de hymnen van vroeger nu vervangen door meditatief gezang. Ook in het oude China speelden hymnen een grote rol bij de strikte rituelen van het religieuze en burgerlijke leven. Ze werden door een koor gezongen met begeleiding van instrumenten. De keizers vonden rond 4300 vóór Chr. deze zang zo belangrijk dat ze er strikte regels voor uitvaardigden. 

Ook in Israël speelde het zingen een belangrijke rol bij de eredienst. Toen koning David rond 1000 v.Chr. de heilige ark van het verbond naar Jeruzalem liet brengen hoorde daar een groep zangers bij met begeleiding van eenvoudige instrumenten. Het is niet toevallig dat volgens de traditie David zelf op de harp speelde. In het boek Psalmen van de bijbel zijn 150 liederen opgenomen, waarvan een groot aantal aan David werden toegeschreven, hoewel ze dikwijls veel ouder waren. Dit wijst op het grote belang dat werd gehecht aan het zingen bij de eredienst van Jahweh. Dat geldt trouwens ook voor de anderen volken van het Nabije Oosten: Sumeriërs, Assyriërs, Egyptenaren, Perzen,…

Daarbij kunnen we ervan uitgaan dat zingen ook op andere terreinen van het leven een grote rol speelde. Het meeste daarvan is verloren gegaan in de tijd, vooral de religieuze teksten zijn bewaard. De klank is helemaal verloren gegaan, alleen op basis van tradities die op sommige plaatsen in Azië nog bewaard zijn kunnen we gissen hoe het geklonken heeft. Voor onze oren waarschijnlijk zeer vreemd en ruw.

De Grieken

De beste informatie hebben we wel uit Griekenland. Daar speelde de zang een grote rol op allerlei terreinen van het leven. Dat liep ook door in het theater en daarover hebben we meer informatie, omdat dit tenslotte aan de basis ligt van onze eigen muziek in Europa. Het koor vormde de kern van de oudste vormen van theater in Griekenland. De teksten werden eenstemmig door het koor gezongen, met begeleiding van de scherpklinkende aulis, de dubbelfluit. Bij dit zingen hoorde wezenlijk ook dans. Het theaterkoor van nu is niet zo origineel! De bewegingen waren waarschijnlijk wel wat anders dan bij pop en musical in onze tijd. 

Uit dit koor kwamen in het Grieks drama de solisten naar voren die de figuren van het drama speelden, maar het koor bleef in het begin de hoofdrol spelen. Het geloof in de kracht van de muziek vinden we terug in de verhalen over Orfeus, die ik eerder besprak. Volgens Friedrich Nietzsche is de oudste tragedie ontstaan uit de cultus van de god Dionysos, uit verhalen over de god waarin diepe en rauwe emotie de hoofdrol speelden. Daarop kom ik  later nog terug.

Zoals ze zich met elkaar maten in de sport op de Olympische spelen, zo deden de Grieken ook in koorwedstrijden tussen de steden. In de bloeitijd van de Griekse steden hoorden zang en dans tot de basisopvoeding. Opvallend was dat nog het sterkste in de stad Sparta, die overigens bekend stond om zijn harde en militaristische levensstijl. Het was overigens ook alleen daar dat er ook koren van vrouwen waren. Elders was dit voorbehouden aan mannen en jongens.

Kerkzang

De eerste christenen hebben bij hun samenkomsten zeker gebruiken van de Joodse synagoge overgenomen. Zang zal daarbij wel een rol gespeeld hebben, maar wellicht vooral door een voorzanger met korte antwoorden van de anderen, zoals “amen, alleluia,…”. Oorspronkelijk lag de nadruk op de inhoud van de teksten, die met een eenvoudige melodie gereciteerd werden. 

Als het christelijk geloof de officiële godsdienst wordt komen er koren met professionele zangers die stilaan meer en meer ingewikkelde versieringen gaan zingen, maar nog steeds eenstemmig, zoals het Gregoriaans dat wij nog kennen. Misschien zong de gemeenschap wel mee de eenvoudige hymnen en processieliederen, maar meer en meer worden de mensen stilzwijgende toeschouwers en luisteraars. De monniken in de kloosters zingen wél samen de psalmen in het koorgebed en vinden daarin een basis voor hun samenleven. 
Buiten de kerkdiensten wordt nog wel door het volk gezongen: drinkliederen, strijdliederen, minneliederen. De troubadours brengen zingend de grote verhalen, zoals het Roelandslied, maar dat is solo-werk.

Vanaf het jaar 1000 ontstaan in de kloosters en bij de grote kathedralen koren van een hoog muzikaal niveau. Daar ontstaat ook stap voor stap de meerstemmige muziek, ondanks de tegenstand van kerkelijke autoriteiten die vinden dat de ingewikkelde muziek afleidt van de religieuze betekenis van de liturgische gezangen. De kerkzang verliest inderdaad zijn religieuze gevoelswaarde, zoals trouwens heel het kerkelijke leven. De gewone mensen voelen zich nog wel opgenomen in een groots en prachtig schouwspel maar spelen daarin geen actieve rol.

In de renaissance (vanaf 1400) horen koren van een hoog niveau bij de hoven van de vorsten. Zij concurreren met elkaar en trekken de beste musici aan. Iemand als Orlandus Lassus reist zowat heel Europa door en componeert verfijnde koormuziek in allerlei talen.

Naar onze tijd

Luther gaf de samenzang een prominente plaats in de kerkdienst met de koralen en met het Geneefse Psalter kregen ook de Calvinisten psalmen die door het volk gezongen werden. Naast die volkszang ontwikkelt zich een rijke koorzang voor de kerkdiensten, met J.S. Bach als een hoogtepunt. 

Met de Franse revolutie (1789) wordt de koorzang uit de vorstenhoven naar het volk gehaald. Overal ontstaan volkskoren. Het gaat daarbij niet meer om de prestatie van perfecte muziek, maar om de eigen vorming en het genoegen van de zangers. 
In de 19de eeuw verspreidt dit koorleven zich over heel Europa in allerlei vormen, van massale volkskoren tot kleine ‘liedertafels’. Componisten schrijven koormuziek in allerlei vormen en met allerlei moeilijkheidsgraden.

In de katholieke kerk wordt vanaf het begin van de 20ste eeuw weer nadruk gelegd op de actieve deelname van de gelovigen aan de kerkdienst. Overal gaan plaatselijke kerkkoren het herontdekte Gregoriaans zingen en daarnaast allerlei eenvoudige ‘missen’. De pogingen om het volk in de kerk mee aan het zingen te krijgen zijn niet zo succesvol, maar in het verenigingsleven bloeit het lied volop en ontstaan allerlei liederbundels voor samenzang.

Veel kerkkoren maken zich vanaf 1950 meer en meer los van het kerkgebeuren en gaan een breed repertoire zingen. Soms als mannenkoor, maar dikwijls nu ook gemengd.
Zo ontstaat uit allerlei bewegingen een zeer rijk koorleven. Daarbij verschuift het accent van de prestatie naar de beleving. Er wordt wel opgetreden en er zijn zelfs allerlei wedstrijden tussen koren, maar voor de meeste zangers gaat het om het genoegen van samen te zingen.

Waarin bestaat dit genoegen? Iedere zanger heeft daar wel een eigen antwoord op, maar de psychoanalyse heeft daarover ideeën die wat dieper gaan en toch herkenbaar zijn. Daarover meer in de volgende aflevering.



Weet als ik zing, dat dit mijn beste deel,
mijn overtuiging is en mijn hoogste kunnen
en dat ik u ook dat zeer gaarne wil gunnen.

Ik leef misschien het zuiverst in dit vluchtig galmen.
De donkere pracht van Monteverdi's psalmen
of de barbaarse smart van een oud bijbels verhaal,
dat ik voor u en anderen vertaal
in het precieus geluk van deze zware jaren.

En dat ik in de ernstig zingende scharen
mijn eigen kinderen zie staan, geeft eindelijk zin
aan dit angstig leven, dat ik zo mateloos bemin.

Dora Mahy (Gent 1922)
Een handvol geurig hooi, De bladen voor de poëzie 1977-9, Gottmer Nijmegen/ Orion Brugge

dinsdag 29 november 2011

13. Jezelf zingend beleven

Dit keer een verhaal van Oliver Sacks uit een ouder boek, zijn meestbekende, De man die zijn vrouw voor een hoed hield. Ook in dat boek vertelt Sacks  over ervaringen met mensen met een hersenstoornis. Eén van de hoofdstukken gaat ook daar over de speciale rol die zingen kan hebben bij deze mensen. Ook nu weer aanleiding om na te denken over de rol van zingen voor mensen in het algemeen. Interessant is in dit geval vooral het verschil tussen kennis van muziek en de beleving van zelf te zingen.

Weten en waarde

 Oliver Sacks vertelt over Martin A., die als kind een bijna fatale hersenvliesontsteking had gehad en sindsdien achterlijk en impulsief was en veel last had van toevallen. Zijn vader was een beroemde operazanger en met hem had Martin een grote muzikale begaafdheid gemeen en een groot gevoel voor muziek. Hij had een verbijsterend muzikaal geheugen hoewel hij geen noten kon lezen. Op gebied van opera was hij een wandelende encyclopedie: hij kende muziek van tweeduizend opera’s met daarbij veel uitvoeringen, de zangers daarbij en veel van de enscenering. Ook kende hij een muziekencyclopedie (Grove) van zesduizend pagina’s van buiten. Na zijn pensionering had zijn vader hem die in stukken voorgelezen en Martin had die helemaal letterlijk  opgeslagen.

Deze kennis raakte hem echter niet persoonlijk en gaf hem geen waardegevoel. Een uitzondering daarop was de informatie uit de encyclopedie die verbonden was met de stem van zijn vader en die hij niet zonder emoties kon oproepen. 
“Maar de echte vreugde en het enige dat het leven draaglijk maakte was het zingen in kerkkoren en de kerken en kathedralen van de stad…Hij hield vooral van de  grote evenementen met Pasen en Kerstmis, de Johannes- en Mattheus Passion, het Kerstoratorium en de Messiah, waaraan hij vijftig jaar lang had meegedaan, als jongen en als man. …Bij zulke gelegenheden, bij de oratoria en vooral bij de passiemuziek maar ook bij eenvoudiger kerkkoren en koralen, vergat Martin, als hij opging in de muziek, dat hij achterlijk was, vergat alle droefheid en onvolkomenheid van zijn leven, voelde dat een grote wijdheid hem omringde, voelde zich een echt mens en een echt kind van God.”

Toen Martin opgenomen werd in het tehuis ging het vrij snel mis. Hij was vaak kinderlijk, agressief en opschepperig, vuil en asociaal. Hij werd door de andere bewoners gemeden en ging week na week achteruit. Uiteindelijk kwam  het eruit: “Ik moet zingen. Ik kan niet leven zonder te zingen. En het is niet alleen muziek, ik kan niet bidden zonder muziek.” En vanuit zijn encyclopedie voegde hij eraan toe: “Muziek was voor Bach het gereedschap voor zijn religieuze beleving. Grove, artikel over Bach, blz. 304.”

Zin zingen

 Hij ging weer meezingen in een kerk in de buurt waar veel muziek van Bach werd uitgevoerd en vond al snel weer zijn plaats in het leven. Ondanks zijn intellectuele beperkingen was zijn muzikale intelligentie sterk genoeg om de technische complexiteit van Bach te waarderen, vooral omdat “Bach leefde in hem en hij leefde in Bach”.
Sacks besluit: “Martin werd een ander mens toen hij weer kon zingen en naar de kerk gaan, hij knapte op, werd weer werkelijk. De pseudo-personen – de gestigmatiseerde, achterlijke man, de snotterige, spugende jongen – verdwenen, net als de irriterende, emotieloze, onpersoonlijk eidetisch (met een letterlijk geheugen – jds) begaafde. De werkelijke persoon kwam te voorschijn, een waardige, fatsoenlijke man, nu ook gerespecteerd en gewaardeerd door de andere bewoners. Maar het leukste was het om naar Martin te kijken als hij aan het zingen was of opging in de muziek – luisterend met een intensiteit die grensde aan vervoering – een mens in zijn volledigheid die er geheel in opging. Op zulke ogenblikken onderging Martin werkelijk een gedaanteverwisseling.”

Dit verhaal van Sacks is vooral interessant omdat het wijst op het verschil tussen de technische kennis van muziek en de beleving van het zelf zingen. Alleen bij dat laatste komt bij Martin A. een wereld tot stand waarin hij waardig en zinvol als mens kan leven. Het komt vrij vaak voor dat mentaal gehandicapten een superbegaafdheid vertonen op het punt van het opslaan van geheugenfeiten op een specifiek terrein. Men spreekt van savante idioten. 

 Het gevaar bestaat dat de aandacht van de omgeving en de verzorgers uitsluitend naar die begaafdheid gaat en dat er zelfs misbruik van gemaakt wordt. In de bekende film Rainman wordt daarvan een beeld gegeven. Toch geeft dergelijke kennis geen zin en samenhang aan het leven van deze mensen. Het zijn vooral persoonlijke kunstzinnige belevingen die een wereld creëren waarin deze mensen zichzelf vinden, muziek, dans, tekenen. Sacks geeft daar voorbeelden van uit eigen ervaring en die van andere therapeuten.

Bij mensen die over een normale intelligentie beschikken is het minder duidelijk dat zingen deze fundamentele functie kan hebben in het leven. Toch kunnen we veronderstellen dat het ook bij deze mensen geldt. Zingen kan een emotionele en zingevende kracht hebben die fundamenteler is dan die van het rationele denken. Zelfs kan het rationele denken de emotionele kracht van de artistieke beleving ondergraven en leiden tot leegheid en zinloosheid. Dit kan dan beter verborgen blijven dan bij zwakzinnigen maar kan even diep gaan. 
Zingen, zeker met een zekere regelmaat en intensiteit kan daarbij een tegengewicht en een aanvulling bieden die – bewust of onbewust – een belangrijke bijdrage levert voor een zinvol en gelukkig leven.




Frisch gesungen

Hab’oft im Kreise der Lieben in duftigen Grase geruht
Und mir ein Liedchen gesungen, und alles war wieder gut.
Hab’ einsam auch mir gehärmet in bangem, düsterm Mut
Und habe wieder gesungen, uns alles war wieder gut.
Und manches was ich erfahren, verkocht’ ich in stiller Wut,
Und kam ich wieder zu singen, war alles auch wieder gut.
Sollst nicht uns lange klagen, was alles dir wehe tut,
Nur frisch, nur frisch gesungen. Uns alles war wieder gut.

Adelbert von Chamisso (1781-1838)

Vertaling uit Annette Cramer, Het boek van de stem:

Vrolijk zingen

Vaak lag ik in’t geurig gras met van liefde treurend gemoed,
dan zong ik zomaar een liedje en voelde me weer goed.
En kwelden eenzaamheid en duistere angst mijn gemoed,
dan zong ik weer iets, en kwam alles toch weer goed.
Soms kookte ik – om wat me overkwam - in stille woed’,
maar begin ik te zingen, dan werd alles weer goed.
Waarom steeds klagen, over al wat ons pijn doet,
laten we vrolijk wat zingen, dan komt alles weer goed.

maandag 28 november 2011

12. Het zingende ik

Er is nog meer te zeggen over de relatie tussen spreken en zingen dan in de voorgaande afleveringen aan bod kwam. Dat komt later nog wel eens. Nu eerst twee afleveringen over de relatie tussen zingen en de eigen identiteit van mensen. Oliver Sacks blijft me daarbij inspireren. Dit keer nog eens met zijn boek Musicofilia.

Jezelf zingend terugvinden

 “Het gaat me heel goed; ik heb mijn verstandelijk vermogens verloren, maar ik maak het uitstekend.” Dat was het antwoord op de vraag hoe het met hem ging van een bekend schrijver en filosoof (Ralph Waldo Emerson) nadat hij dement was geworden.
Dat kun je in min of meerdere mate ook zeggen van bepaalde muzikanten die dement geworden zijn, maar verder nog uitstekend muziek kunnen maken en daarin helemaal opleven. Oliver Sacks vertelt over Woody Geist, die gedurende 40 jaar optrad met een acapella-zanggroep. Op zijn negentigste was hij diep dement: hij herinnerde zich vrijwel niets meer van zijn leven, waar hij nu woonde en wat hij tien minuten geleden deed, maar als hij eenmaal op het podium was gezet zong hij nog prachtig en herinnerde zich alle partijen en woorden. Als hij met zijn vrouw en dochter meerstemmige liedjes zong die ze vroeger altijd al gezongen hadden, dan vertoonde hij alle uitdrukkingen, emoties en houdingen die pasten bij de liederen en bij het zingen in een groep: hij wendde zich naar de anderen en speelde op hen in. 

Saks beschrijft een gelijkaardig gebeuren bij muziektherapie voor demente bejaarden, zij het op een eenvoudiger niveau:
“Het is verbluffend om te zien hoe niet sprekende, geïsoleerde, verwarde mensen muziek als iets vertrouwds herkennen, geïnteresseerd raken, en beginnen te zingen, een band met een therapeut beginnen op te bouwen. Een nog verbluffender gezicht is een tiental zwaar dementen – allemaal in een eigen wereld of niet-wereld, ogenschijnlijk niet in staat tot samenhangende reacties, laat staan interacties – en hun respons op de aanwezigheid van een muziektherapeut die muziek voor hen begint te spelen. Er is een plotselinge aandacht: tien paar verwarde ogen vestigen zich op de speler. Apathische patiënten worden attent en opmerkzaam, geagiteerde kalmer…
Vertrouwde muziek fungeert als een soort … geheugenmiddel dat emoties en associaties oproept die al lang vergeten waren, en de patiënt weer toegang geeft tot stemmingen en herinneringen, gedachten en werelden die ogenschijnlijk volkomen verloren waren gegaan. Gezichten krijgen uitdrukking wanneer oude muziek wordt herkend en de emotionele kracht ervan wordt gevoeld. Een paar mensen beginnen misschien mee te zingen, anderen vallen in, en algauw is de hele groep – waarvan velen voordien praktisch stom waren geweest – samen aan het zingen, voorzover ze het kunnen.”

Muziek en vooral het zingen van oude bekende liedjes blijkt mensen weer bij zichzelf te kunnen brengen, weer in contact te kunnen brengen met de persoon die ze zijn en met mensen om hen heen, terwijl ze zichzelf verder verloren zijn in dementie. Als verder het ik verloren is gegaan door het verlies van de hele eigen levensgeschiedenis en de kennis van de wereld, blijkt muziek soms nog de enige deur tot dit ik. 

Een dieper ik

 Sacks: “De waarneming en muziek en de emoties die erdoor kunnen worden opgeroepen, hangen niet alleen van het geheugen af, en muziek hoeft niet bekend te zijn om haar emotionele kracht uit te oefenen. Ik heb diep demente patiënten zien huilen of beven bij het luisteren naar muziek die ze nog nooit hebben gehoord, en ik denk dat ze het hele scala van gevoelens kunnen ervaren dat de rest van ons ervaart, en dat dementie, althans op zulke momenten, geen belemmering voor emotionele diepgang is. Als je zulke reacties eenmaal hebt gezien, weet je dat er nog altijd een ik is dat kan worden aangesproken, ook al kan dat aanspreken uitsluiten en alleen gebeuren door muziek.”

Zo blijkt bij demente mensen de zeer nauwe band tussen muziek en het ik van mensen. Wij brengen de eigenheid van het ik meestal in eerste instantie in verband met eigen opvattingen van mensen en hun intellectuele capaciteiten. Bij dementen blijkt echter dat het ik dieper en blijvender beleefd wordt in zingen en andere muziek. De gevoelens die we bij het zingen beleven zijn nauwer verbonden met ons eigen ik dan de woorden die we zingen of spreken en de gedachten en meningen die in het leven en in de maatschappij voorop lijken te staan.  Ons ik is ten diepste een zingend ik.



Mr. Tambourine man

Zing me een liedje, zanger,
zing over wat voorbijgaat
en zet er een muziekje onder
dan duurt het langer.

Zing me een liedje, zanger,
en zeg dat het over mij gaat.
Zing over tien zandkorrels en de passaat,
en zeg dat het over mij gaat.

Ik ben al je onderwerpen, zanger,
kies er maar één.
Ik ga mee tot je laatste strofe
en dan blijf ik weer alleen.

Herman De Coninck
Uit: De gedichten, Amsterdam/Antwerpen 1998

zaterdag 26 november 2011

11. Zingend elkaar verstaan

Dat zingen een oervorm is van communicatie tussen mensen, meer nog dan spreken, brengt me dit keer tot een maatschappelijke beschouwing. Het zingen van mensen en dan vooral de verschillen die er op dat punt tussen mensen zijn, geeft aanleiding om verband te leggen met hét politieke hot item van dit moment: de omgang tussen Nederlanders van verschillende afkomst, tussen autochtonen en allochtonen en in het algemeen de omgang met andere culturen. Willen wij eigenlijk wel integreren? Hoever gaat onze onze culturele openheid?

Zingend communiceren

 Zingen is één van de meest basale vormen van communicatie die er is tussen mensen. De klank-taal ligt aan de basis van alle spreken en denken. Dat is de meest waarschijnlijke theorie vanuit de wetenschappen van paleontologie en biologie. Je merkt het ook in de communicatie tussen moeder en kind. De babytaal is een spel met klanken zonder dat de betekenis van woorden een rol speelt. Met de klanken worden de gevoelens gecommuniceerd. 

Ook bij het leren van een vreemde taal kun je dat waarnemen. Al te dikwijls denkt men met het aanleren van een woordenschat en grammatica een nieuwe taal te leren. In de praktijk blijkt dan dat de directe communicatie met mensen van die taal niet echt lukt. Men kan zich wel verstaanbaar maken en praktische informatie uitwisselen, maar er ontstaat geen echte communicatie, geen vertrouwdheid. Wat ontbreekt of te weinig ontwikkeld wordt, is de muziek van de taal. Het is daarom van groot belang vanaf het begin veel aandacht te besteden aan de muziek van een taal: de melodie, de accenten, de toonhoogte. In bepaalde talen, zoals het Chinees, is dat zelfs van doorslaand belang, omdat de betekenis van de woorden afhankelijk is van de toonhoogte en de melodie waarmee ze uitgesproken worden.

De vraag is daarom of het belang van het zingen en de muziek in het algemeen niet onderschat worden in de communicatie tussen verschillende culturen. Zelf heb ik Italiaans en Spaans vooral intuïtief geleerd in de directe communicatie met vrienden uit deze taalgroepen, geholpen door een minimum aan informatie uit een studieboek. Daarbij heb ik spontaan de melodieën van die talen overgenomen (en de gebaren die erbij horen). Ik merk dat dit meteen een band schept met mensen van deze taal, ook al maak je fouten in woordenschat of grammatica. Omgekeerd schept alleen het juiste gebruik van grammatica en woordenschat deze band niet; er blijft een afstand.

Het lijkt me een interessante hypothese te stellen dat kennis en vertrouwdheid met elkanders muziek fundamenteel zijn voor de toenadering tussen verschillende culturen. Het schept een band die door gedachtewisseling en discussie niet tot stand komt en niet alleen sterk kan bijdragen tot een vruchtbare gedachtewisseling, maar er wellicht zelfs een voorwaarde voor is. Zonder deze basis blijft het spreken met elkaar in de lucht hangen en wordt loos geklets of ontaardt in bekvechten.

Vreemde muziek

 Het is interessant vanuit deze hypothese eens te kijken naar de interculturele problematiek in onze maatschappij. Welke plaats krijgt de muziek van allochtonen in onze maatschappij? Voor zover ik het kan waarnemen: geen. Muziek uit Turkije of Marokko is alleen te horen in de eigen kringen van Turken en Marokkanen. Voor Nederlanders blijft deze muziek uitermate vreemd en dikwijls irritant als ze ermee geconfronteerd worden. Het is bijna onvoorstelbaar dat wij Arabische of Turkse muziek zouden zingen. Dat geldt ook voor andere groepen allochtonen, met uitzondering van diegenen die reeds langer een Europese taal hebben overgenomen, Engels, Frans of Spaans.

Is er dan geen muzikale communicatie tussen autochtone Nederlanders en allochtonen? Bij jongeren is die er wél, met name in de Engelstalige popmuziek. Een signaal dat er wel degelijk een internationale cultuur is waarin jongeren elkaar ontmoeten en elkaar verstaan? Dat gaat dan wél ten koste van de culturele eigenheid van allochtonen én autochtonen. De vraag is hoe diep deze communicatie gaat en wat er verloren gaat door het verlies van contact met de eigen wortels.

Zou muziek van verschillende culturen niet meer aandacht moeten krijgen van diegenen die streven naar een interculturele samenleving? Niet alleen bij speciale gelegenheden en als folkloristisch curiosum, maar in de hele vorming van kinderen? Dat veronderstelt natuurlijk dat muziek überhaupt een plaats heeft in deze vorming, bijvoorbeeld op school. Dat is, zacht gezegd,  zeker niet overal zo. Zelfs als de muzikale vorming op basisscholen voldoende aandacht krijgt, is het maar de vraag of daarbij ook ruimte is voor muziek uit andere culturen en voor het zingen in die stijl. Willen en kunnen leerkrachten en leerlingen daar wel aan? Ik betwijfel dit zeer. 

Misschien stoten we hier op een duidelijke beperking van de bereidheid om zich echt open te stellen voor andere culturen. Die bemerk ik ook bij mezelf. Wat zegt dit over het streven naar een interculturele samenleving? Op het terrein van de muziek is onze openheid voor andere culturen zeer beperkt. Ik heb de indruk dat ze groter is op het culinair terrein, eten en drinken. Getuige de vele Italiaanse, Chinese, Indiase, Mexicaanse, Japanse en andere vreemde restaurants en het aanbod van vreemd eten in speciale winkels maar ook in supermarkten. Daarbij moet wel aangetekend worden dat het overnemen van vreemde eetgewoonten selectief is. Niet alleen selecteren we wat we overnemen, maar we passen het meestal ook aan aan onze eigen smaak. 

Niet eenvoudig

 Wat muziek betreft zijn we echter nog veel selectiever. Blijkbaar zit muziek dieper in het hart van onze cultuur dan eetgewoonten. We kunnen daarom niet verwachten dat de kennismaking met vreemde muziekculturen gemakkelijk verloopt, maar het is wel de moeite waard om het te proberen. Als het lukt kan het verschillende culturen echt tot elkaar brengen en een emotionele basis leggen voor verdere uitwisseling en samenwerking. Tegelijk is het een verrijking. In de Arabische muziek kunnen wij bijvoorbeeld toonafstanden leren horen, leren smaken en misschien zelfs gaan gebruiken die we in de Westerse muziek niet kennen.

Hoe moeilijk dit is en hoe gevoelig het ligt, kunnen we merken aan de spanning die er ook al is tussen verschillende soorten muziek binnen onze eigen cultuur. Klassieke muziek, volksmuziek en popmuziek vormen verschillende werelden en het onderling contact tussen deze werelden is zeer beperkt. Zelfs de bereidheid van de respectievelijke aanhangers om naar de andere vormen van muziek te luisteren is zeer beperkt. De emotionaliteit waarmee aanhangers van klassieke muziek de popmuziek benaderen, en omgekeerd, is zeer opvallend. 

Ook dit wijst erop hoe nauw muziek met onze persoon verbonden is, en hoe sterk daarin ook de binding met groepen speelt waar men bij hoort of bij wil horen. Is dit geen signaal dat het probleem van de multiculturele samenleving veel breder en dieper is dan het probleem van de integratie van allochtonen? Het gaat om fundamentele processen van identiteit en groepsvorming.

donderdag 24 november 2011

10. Woorden zingen

We hebben in ons koor verschillende nummers op het repertoire waarbij we geen woorden zingen: Bourrée van Bach, Sign van Händel. Bij andere nummers speelt de tekst bij de koorzangers nauwelijks een rol, bijvoorbeeld liederen van Dvořák in het Tsjechisch, de Finlandia-hymne van Sibelius en de Italiaanse schlager Funiculi,funicula.  Daarnaast zijn er nummers waarbij de tekst wel degelijk belangrijk is, bijvoorbeeld de liederen van Elgar, Wach auf van Brahms en voor sommigen (!) ook het oude Tourdion. Het verschilt aanzienlijk per persoon, naargelang van de interesses en de talenkennis. In het licht van de theorie van The Singing Neanderthals  (zie vorige aflevering) interessant om eens stil staan bij de rol die woorden spelen bij het zingen.

“Ooh! Dat gaat me aan het hart”


Volgens het boek van Stephen Mithen zijn spreken en zingen ontstaan uit een klanktaal zonder woorden (de Hmmmm-taal). In die klanktaal was er een directe band tussen de klanken en hun betekenis. Als we ‘Ooh!’ roepen dan heeft die klank op zichzelf een betekenis, afhankelijk van de toon waarop we dit roepen en de gelaatsuitdrukking die erbij hoort: verwondering, bewondering , verbazing of geschokt zijn. ‘Aai!’ roept meteen pijn op. Bij veel mensen van verschillende talen en culturen zijn zulke kreten herkenbaar, hoewel ook daarin verschillen zijn. Het gaat om gevoelens of om waarschuwingen (‘Hé!’).

Woorden hebben meestal niet meestal niet zulke directe betekenis. De klanken van het woord ‘hart’ verwijzen alleen naar een hart omdat wij dat zo leren. In het Italiaans zegt men ‘cuore’, in het Duits ‘Herz’ en dezelfde klanken van ‘hart’ hebben een heel andere betekenis als we ze als ‘hard’ denken en schrijven. ‘Die man is hard, hij heeft geen hart’. Het geheel van de zin waarin we het woord gebruiken geeft mede de betekenis van deze klanken aan.

Uitroepen zoals ‘Ooh’ en ‘Aai’ hebben veel directer een verband met gevoelens dan woorden. Woorden en hun betekenis zijn gevormd door het denken van vele generaties mensen.
Denken en voelen worden dikwijls tegenover elkaar gezet, maar de verwevenheid van klanken en woorden in het zingen wijst erop dat ze nauw met elkaar verweven zijn en in allerlei variaties met elkaar verbonden zijn. Dat zien we goed in de vele variaties van zingen waarbij de woorden zeer verschillend functioneren.

Variaties bij het zingen van woorden


Kinderen zingen soms op een vrije melodie wat zij waarnemen: "mama kookt het eten, lekker lekker eten en dat gaan wij eten, lekker lekker eten…". Ze spelen met woorden en gedachten. Het zingen van de woorden drukt het speels karakter uit. Voor kinderen zit het gewone leven vol gevoel.

Bij de mensen in Afrika kun je dit spelen met woorden terugvinden in de ritmische werkliederen, waarin ook dikwijls hele dagelijkse zaken bezongen worden in voor- en nazang. Daar ligt dan wel het accent op het zingen dat het werk begeleidt. De woorden zijn daarvan een speelse invulling die echter wel zeer betekenisvol kan zijn, omdat ze commentaar bevatten op het leven, op personen en op actuele gebeurtenissen. Ook bij deze mensen is het gevoel nauw verbonden met het dagelijkse leven.

Het zingend reciteren van teksten in kerkdiensten (bijvoorbeeld in de Latijnse ‘prefatie’ van de mis) komt ook dichtbij het eerste zingen van kinderen. Alleen krijgt de tekst daardoor juist een plechtig karakter, door de plaats in een kerkdienst en door de wijze waarop het gebeurt. Het is de vraag of de inhoud van de teksten door ze zingend te reciteren sterker wordt of juist wordt afgezwakt. Ik houdt het op het laatste: door te zingen wordt de tekst geritualiseerd en daardoor komt er meer nadruk op de heiligheid van de tekst dan op zijn inhoud. De woorden worden door de muziek opgetild boven het logische denken uit tot op het niveau van geestelijke gevoelens.

Eenstemmig en meerstemmig


Een volgende stap is een lied dat eenstemmig en duidelijk verstaanbaar gezongen wordt op een eenvoudige melodie, bijvoorbeeld het Wilhelmus. De tekst blijft dan het uitgangspunt maar is al ritmisch en strofisch geschreven naar de muziek toe. De muziek versterkt dat, geeft de tekst meer kleur en maakt dat de tekst gemakkelijk samen gezongen kan worden. Volksliederen en kerkliederen zijn meestal van deze soort.
Soms krijgt de melodie bij zulke liederen mettertijd de overhand, zodat ze belangrijker wordt dan de tekst. Dat is duidelijk bij het Wilhelmus waarin Nederlanders zingen dat zij ‘van Duytsen bloet’ zijn. Bij veel van deze liederen is het samen zingen belangrijker dan wat er gezongen wordt. Het zingen bewerkt een gevoel van samenhoren. 

Als een lied meerstemmig gezongen wordt verdwijnt de betekenis van de tekst bijna steeds en onvermijdelijk naar de achtergrond. Voor toehoorders is de tekst meestal niet meer verstaanbaar en voor de zangers wordt de samenklank dikwijls belangrijker dan de woorden waarop dit gebeurt. Dat is zeker het geval als de verschillende stemmen ook verschillende tekstplaatsing hebben. Het valt mij op dat in ons koor veel mensen lange tijd kunnen bezig zijn met muziekstukken zonder de teksten in vreemde talen te begrijpen. 

Toch kan de tekst vooral voor de zangers nog belangrijk zijn en de interpretatie van de muziek sturen. Dat is duidelijk het geval bij romantische liederen, zoals die van Brahms, Mendelsohn en de Lovesongs van Edward Elgar. Daarom geeft de dirigent dikwijls een vertaling van de tekst of een algemene toelichting over de betekenis. Toch lijkt de interesse van de zangers hiervoor dikwijls beperkt en moet de dirigent er herhaaldelijk op terugkomen om de goede interpretatie te realiseren . De toehoorder van zijn kant moet de tekst erbij halen om te weten wat er gezongen wordt en om de interpretatie van de muziek te waarderen. 

Persoonlijk heb ik er als luisteraar steeds moeite mee om bij zulke liederen tekst en muziek evenwaardig tot hun recht te laten komen, terwijl ik als zanger juist geniet van de eenheid van tekst en muziek. Soms lukt dat wél. Eén van de liederen waarbij de tekst juist volledig tot zijn recht komt vind ik persoonlijk “Über alle Gipfeln” van Alfons Diepenbrock op tekst van Goethe. Hierin worden de gevoelens van de tekst uitzonderlijk geaccentueerd door de muziek. Bijna een ideale eenheid van muziek en woord, van gedachten en gevoelens.

Pop en smartlap


Bij moderne popmuziek vraag je je als buitenstaander af of de tekst er nog wel toe doet, zeker als de muziek 'heavy' is. Ik kan me niet voorstellen dat iemand de tekst bij het zingen verstaat. Toch blijken de fans meestal erg goed te weten waarover de nummers gaan. Dat hebben ze van de tekst die ze elders gelezen hebben. Die speelt mee in hun waardering voor de nummers van de bands.

Opvallend is dat bijna al deze teksten in het Engels zijn. Ook Nederlandse groepen gebruiken dikwijls uitsluitend Engels in hun teksten. De dominantie van de Engelstalige cultuur bij de jeugd en de commercie spelen hierin zeker een rol. Dikwijls wordt ook gesteld dat het Nederlands weinig geschikt is om te zingen, omdat het teveel doffe klanken heeft. Toch lijkt mij dat het vele Engels ook te maken heeft met de kwestie gevoel en denken. Er is in Nederland een hoge drempel om gevoelens te uiten, zeker bij de jeugd. In het Engels kunnen teksten gezongen worden die in het Nederlands niet zouden kunnen omdat ze te sterk gevoelsgeladen zijn. Het Nederlandse ‘levenslied’ hoort bij een bepaald soort zangers of worden met een vette knipoog gebracht door ‘smartlapkoren’.

We kunnen wel zingen op 'dabedabeda' en 'olé, olé, olé', maar al snel voelen we de behoefte om woorden en zinnen te zingen, ook als het alleen maar gaat om de lol van het zingen. Anderzijds grijpt de muziek sterk in op de betekenis van teksten, ze kan ze sterk relativeren, maar ook versterken en meer gevoelsinhoud geven. Zo vinden we in het zingen de complexe relatie die er is tussen woorden en klanken, tussen denken en voelen. Wij zijn niet zomaar zingende apen, in het zingen tonen mensen zich als wezens waarin oude simpele gevoelens een heel nieuwe dimensie krijgen, terwijl ze toch zeer oude wortels hebben.



Ich fürchte mich so vor der Menschen Wort


Ich fürchte mich so vor der Menschen Wort
Sie sprechen alles so deutlich aus:
Und dieses heißt Hund und jenes heißt Haus
und hier ist Beginn und das Ende is dort.

Mich bangt auch ihr Sinn,
ihr Spiel mit dem Spott,sie wissen alles, was wird und war;
kein Berg ist ihnen mehr wunderbar;
ihr Garten und Gut grenzt grade an Gott.

Ich will immer warnen und wehren: Bleibt fern.
Die Dinge singen hör ich so gern.
Ihr rührt sie an: sie sind starr und stumm.
Ihr bringt mir alle die Dinge um.

Rainer Maria Rilke (1898)


Ik ben zo bang voor het woord van de mensen.
Zij spreken alles zo duidelijk uit:
En dit heet hond en dat heet huis,
en hier is begin en het einde is daar.

Mij beangstigt ook hun denken,
hun spel met de spot,zij weten alles, wat wordt en was;
geen berg is nog een wonder voor hen:
hun tuin en goed grenst direct aan God.

Ik wil blijven vermanen en weerstand geven: Blijf ver.
De dingen zingen hoor ik zo graag.
Gij raakt hen aan: zij zijn star en stom.
Gij maakt mij alle dingen kapot.

Vertaling Theo de Boer

woensdag 23 november 2011

9. De zingende Neanderthalers

Een zeer boeiende vraag is die naar de relatie tussen spreken en zingen. Daar zijn de volgende afleveringen aan gewijd. We beginnen met een blik op de evolutie van de mens. Onze gids is de Engelse anthropoloog Stephen Mithen met zijn boek The Singing Neanderthals, dat ik al eerder vermeld heb. Hij beschrijft in dat boek hoe volgens hem de oertaal ontstaan is en wat we ons daarbij moeten voorstellen.

De oertaal

In de kerk zingen mensen regelmatig ‘alleluia’, bij de voetbal zingen ze ‘Olé, olé, olé’. Wat zingen ze dan eigenlijk? Het zijn eerder kreten of klanken, dan woorden. Zo zijn er meer van die kreten die we gebruiken bij zingen of spreken: ‘hallo!’, ‘hola!’, ‘auw!’. Volgens Stephen Mithen zijn het restanten (of nieuwe vormen) van de oude oertaal van de mensen. Dat was eerder een taal van klanken dan van woorden, eerder zingen dan spreken. Pas later hebben mensen het woord ontdekt en is het menselijk spreken ontstaan zoals wij dat nu kennen. Zo alleen kunnen we de grote betekenis begrijpen die zingen heeft voor mensen: het hoort bij de wortels van ons bestaan.

Stephen Mithen is paleontoloog, hij bestudeert het ontstaan en de ontwikkeling van het leven op aarde aan de hand van fossielen en van skeletten van dieren en mensen en de vindplaatsen van dit materiaal. In zijn boek The Singing Neandertals geeft hij uitvoerige argumenten voor zijn opvatting en beschrijft hij hoe de oertaal ontstaan is en wat we ons daarbij moeten voorstellen. Hij noemt het de Hmmmm-taal. 

Volgens hem hebben de Neanderthalers de meest ontwikkelde vorm van die zangerige oertaal gebruikt. Het is een mensensoort die vanaf 150.000 geleden leefde in Europa en Azië en rond 30.000 jaar geleden uitgestorven is. Het eerste skelet ervan werd in 1856 ontdekt in het Neanderthal, een kloof bij Düsseldorf. Zij zijn geen voorouders van de moderne mens, eerder neefjes.

Het begon in Afrika

Onze voorouders komen uit Afrika, zoals ook de Neanderthalers. We kunnen ons van de klanken die zij maakten in het gemeenschappelijk begin nog een beeld vormen door te kijken naar familieverwanten die daar nog leven, de Afrikaanse mensapen. Die hebben een zeer beperkt repertoire aan klanken. Hun lichaamsbouw biedt weinig mogelijkheden voor gevariëerde klanken. Hun strottenhoofd ligt hoger dan bij de mens, waardoor er minder klankruimte is in de keel. Ook de klankruimte in de mond is kleiner door de grote tanden en een lange tong. Sommigen denken dat deze apen ook minder behoefte hebben aan een uitgebreide communicatie, omdat ze goed aangepast zijn aan hun milieu. Het leven gaat zoals het gaat en als hun milieu verdwijnt sterven ze uit. 

Twee kenmerken van de klanken van de mensapen zijn interessant. Vooreerst hebben deze klanken alleen een betekenis als geheel, de onderdelen hebben geen eigen betekenis. Mithen noemt dat ‘holistisch’’(holos = geheel; wordt in een andere betekenis gebruikt in de filosofie). Ook zijn de klanken van de mensapen ‘manipulerend’, zij willen een bepaald gedrag uitlokken, niet een bepaalde boodschap overbrengen.


Onze oudstbekende voorouders,  de 'mensachtigen (hominiden)', leefden  4,5 millioen jaar geleden in Oost-Afrika op de savanne (grasland). In tegenstelling tot hun neefjes de mensapen liepen zij veel rechtop. Daardoor veranderde de fysiologie van de keel, waardoor een rijkere variëteit van klanken kon ontstaan. Door het vrijkomen van de 'handen' hadden ze ook meer mogelijkheden om bij gevaren te communiceren. Gezien hun kwetsbaarheid in het open terrein konden zij alleen overleven in grotere groepen. In deze grotere groepen was een veel grotere behoefte aan uitwisseling en groepsvorming. Het is zeer waarschijnlijk dat daardoor ook feitelijk een grotere variëteit aan klanken groeide. 

Sommige onderzoekers denken dat de groepen ook meer en meer klanken gingen gebruiken om hun samenhorigheid uit te drukken, omdat zuiver fysieke socialisatie teveel tijd en energie vergde. Met een grotere variëteit aan klanken werden groepsgevoelens geuit en beleefd, gaande van waarschuwingen voor gevaar tot uitingen van tevredenheid en samenhorigheid. De noodzaak om verdekt te blijven voor roofdieren heeft wellicht ook geleidt tot een grotere variëteit in volume van de klanken en de combinatie ervan met gebaren. 

Toch hadden deze klanken nog niet het karakter van een taal en bleven ze holistisch en manipulerend zoals de klanken van mensapen. Daarnaast werden deze klanken begeleid door houdingen en gebaren, een veelvormige expressie: ‘multi-modaal’. Zo ontstond de Hmmmm-taal: holistisch, multi-modaal, manipulatief en muzikaal.

De ‘werkmens’

Vanaf 1,8 millioen jaar geleden leefde de ‘werkmens’ (homo ergaster). Deze liep steeds rechtop. Eén van de gevolgen was de uitbreiding van de hersenen, omdat het lopen op twee benen meer sturing van de hersenen vraagt en omdat de handen tegelijk andere activiteiten kunnen verrichten die ook hersenactiviteit vereisen. Het strottenhoofd zakte nog verder, de bouw van gelaat en tanden veranderde omdat ze meer vlees aten. Zo kwam er in keel en mond meer ruimte voor een verscheidenheid van klanken. De grotere hersenen kunnen als neveneffect gehad hebben dat de sociale interactie verfijnde en wellicht ook dat taal ontstond. 

De 'taal' van de homo ergaster was niet samengesteld uit te onderscheiden woorden maar nog steeds holistisch. Elke uiting had een bepaalde totaalbetekenis: waarschuwing, bedreiging, begroeting, … In vergelijking met de klanken van de oudere mensachtigen was ze echter verder ontwikkeld op het vlak van toonhoogte, tempo, melodie, herhaling en ritme. Door de rechtop-stand konden deze uitingen ook sterker begeleid worden door gebaren. De communicatie werd dus meer multi-modaal en meer muzikaal. Zo werd de emotionele expressie verfijnder en sterker. De beperkte herseninhoud en de gebrekkige adem-controle wijzen er echter op dat deze taal nog ver af stond van mensentaal en -muziek.
Tweevoetigheid vereist de ontwikkeling van ritmegevoel om het complexe bewegingspatroon te sturen. Dat ritmegevoel heeft de taal beïnvloed en een essentieel aspect van muziek tot ontwikkeling gebracht.

Naar nieuwe werelden

Tussen 2 en 1 miljoen jaar geleden begonnen de mensachtigen zich te verspreiden over Europa en Azië. Daarbij werd communicatie over de omgeving veel belangrijker, want ze kwamen nu steeds in nieuwe omgevingen, waarmee ze rekening moesten houden. In die communicatie zal nabootsing (mimese) een belangrijke rol gespeeld hebben, vooral van dieren. Daarnaast werden verbanden gelegd van bepaalde klanken met bepaalde dingen: a,o,u met zwaar en groot, i en e met klein en licht, meervoudige klanken met beweeglijk (b.v. vogels), enkelvoudig met log en vast.

Het verschil in lengte tussen man en vrouw wordt veel kleiner. Om indruk te maken op vrouwen moesten mannen dus andere middelen gebruiken dan hun gestalte. Het is waarschijnlijk dat zingen en dansen daarbij ook een rol gespeeld hebben. Wellicht was het een aanwijzing voor gezondheid, coördinatie, sterkte en zelfvertrouwen.Wie daar goed in was kon zich eerder voortplanten.

Door de tweevoetigheid werd het bekken bij deze mensen smaller en ook het geboortekanaal. Dat leidde tot vroegtijdige geboorte van kinderen en tot de noodzaak van intense moederzorg in het eerste levensjaar. In die situatie zal communicatie moeder-kind een sterke rol gespeeld hebben in het overleven van het kind. De specifieke babytaal die moeders nu nog gebruiken kan daarin zijn oorsprong hebben, met specifieke muzikale kenmerken. Dat is wellicht nog bevorderd door het feit dat moeders het kinderen niet altijd konden blijven dragen. Meest waarschijnlijk is dat zij hun kind regelmatig even neerzetten om iets te maken, te plukken, enz...In dat geval hielden zij waarschijnlijk stemcontact om het kind gerust te stellen, eventueel om het te waarschuwen. In die situatie kunnen de eerste woorden ontstaan zijn: 'mama', of 'yuk' als waarschuwing tegen viezigheid (rot vlees, uitwerpselen,...)

De Neanderthalers: Hmmmmm

Beeld van de Zeeuwse Neanderthaler






De eerste groep die naar Europa en Azië kwam waren de neanderthalers, 150.000 jaar geleden. Intussen zijn op veel andere plaatsen in Europa resten van zulke neanderthalers gevonden, o.a. in de Noordzee bij Zeeland. Zij hadden ongeveer even grote hersenen als de moderne mens, maar waren duidelijk minder intelligent. Zij hadden te maken met grote klimaatwisselingen, o.a. ijstijden, die een grote druk legden op het overleven.

Opvallend is het ontbreken van symbolen (bijvoorbeeld in schilderingen). Dat is een argument om ook te stellen dat ze geen echte taal ontwikkeld hebben, omdat dit samengaat met symbolisch denken. Een ander argument daarvoor is het gebrek aan ontwikkeling in de hele periode van hun aanwezigheid. Taal is een belangrijk instrument en indicator voor ontwikkeling. Met taal zou zeker meer ontwikkeling hebben plaatsgevonden. Wel zal de hmmmm-taal meer ontwikkeld zijn, gezien de grotere hersenen.

De toegenomen omvang van lichaam en hersenen bracht bij de nieuwgeborenen een langere tijd van hulpeloosheid mee. Gezien de harde leefomstandigheden werden kinderen meer alleen gelaten, wat gecompenseerd moest worden door intensere communicatie door zingen. De groei van de kinderen vereiste een intenser leerproces via geluiden en gebaren. Alleen de groepen die daar goed in waren konden overleven. Op veel vindplaatsen zijn opvallende open ruimtes geconstateerd. Het is niet onwaarschijnlijk dat die gebruikt werden voor 'voorstellingen' van zang en dans, zeker in de lange donkere winters waarin Neandertalers vele tijden leefden.

Alles bij elkaar hadden de Neandertalers een sterker ontwikkelde 'zangcultuur' dan de latere ‘homo sapiens', bij wie de ontwikkeling van de taal deze vaardigheid hebben afgestompt. Zij waren waarschijnlijk veel gevoeliger voor de klanken in de natuur dan wij.

De slimme mens: spreken en zingen

De homo sapiens ontstond 200.000 jaar geleden in Afrika, verspreidde zich later over de hele wereld en was uitermate succesvol. Bij dit succes heeft taal zeker een grote rol gespeeld. De taal zit in de genen van de homo sapiens en is dus ook met hem ontstaan. Daarbij werd verband gelegd tussen bepaalde klanken die herhaaldelijk voorkwamen met bepaalde objecten uit de werkelijkheid, b.v. 'ma' voor vrouw. Verwantschap tussen bepaalde klanken en objecten zullen hierbij een rol gespeeld hebben. De muzikaliteit van de hmmmm-taal, met accenten op bepaalde klanken door klankhoogte en ritme, heeft daarbij geholpen. De taal-vaardigheid is langzaam gegroeid in bepaalde groepen van de Homo sapiens. 

50.000 jaar geleden constateren we een explosie van de bevolking met een grote migratie vanuit Afrika naar Europa en Azië. Het veralgemenen van de taal-vaardigheid zal daarbij een grote rol gespeeld hebben. Daardoor kan kennis immers uitgewisseld worden en doorgegeven. Door deze superioriteit heeft de homo sapiens de Neanderthaler verdrongen.

Toen de gecomponeerde woord-taal algemeen goed was geworden voor het overbrengen van informatie, kreeg de hmmmm-taal een specifiek gevoelsgerichte functie en werd ze muziek. Het werd het een middel voor sociale binding, uiting van gevoelens en hulp bij genezing. Het werd ook een middel tot eenvoudig genieten, net zoals voeding en sex dat meer en meer werden.

De oude hmmmm-taal vind je nog in de babytaal van de ouders met de baby's, waarin de klank en de melodie belangrijker zijn dan de woorden. Verder in de gebaren die we onbewust maken bij het spreken en die soms meer informatie overdragen dan de woorden. Ook in klanknabootsing en klankassociaties van het spreken, vooral bij traditionele volken. Vooral echter in onze neiging om standaardzinnen en uitroepen te gebruiken zoals 'smakelijk', 'hoe gaat het?', 'alles goed?' en ook in de kreten en uitroepen als  'alleluia'  en ‘hola!’.

In ons zingen leeft de hmmmm-taal ook verder in de vele dialogen die we erin voeren, niet alleen met woorden, maar ook met klank, melodie en ritme. Vooral echter in de gevoelswaarde die we in ons zingen ervaren en die ons verbindt met onze oudste voorouders, die samen met de Neanderthalers opgroeiden in Afrika.

zaterdag 19 november 2011

8. De kracht van het ritme


In Musicofilia herneemt Oliver Sacks kort een verhaal over een ongeval dat hij had in Noorwegen en waarover hij ook een boek schreef: Een been om op te staan.

Steunend ritme

 Oliver Sacks vertelt hoe hij na een klimongeval in de bergen zich naar beneden moest ‘roeien’over de losse keien. Het ritme van het Lied van de Wolgaslepers hielp hem daarbij aanzienlijk, de maat van het lied gaf hem de nodige kracht en maakte het veel minder beangstigend. Na de genezing van de gescheurde pees moest hij opnieuw leren lopen. Het been functioneerde niet meer, het was als een vreemd voorwerp. Het lukte niet om het been te laten doen wat hij wilde, tot hij op een dag het vioolconcert van Mendelsohn opzette . Toen die muziek door hem heen speelde bij zijn looppogingen, vond hij het natuurlijk ritme en de melodie van het lopen terug. 

Later constateerde Sacks dat bij een patiënte na langdurig herstel van een heupfractuur, de vrouw haar been weer leerde gebruiken met de steun van dansmelodietjes en ritmische muziek.
Dit sluit aan hij de hypothese van antropoloog Steven Mithen in The Singing Neanderthals dat het menselijk ritmegevoel ontstaan is bij het rechtoplopen van de mens en later uitgegroeid is tot ritmische klanken en tot zingen. Zie daarvoor de volgende aflevering.

In onze tijd gebruiken sporters muziek om hun prestaties te steunen en op te drijven. De moderne techniek – de ipod – heeft daarbij nieuwe mogelijkheden gecreëerd. Soms speelt het ritme van de muziek alleen mee in het hoofd van de sporter. Als je rent of zwemt merk je dikwijls dat je een bepaald ritme in je bewegingen herkent, dat je voortdrijft.

Ritme geeft structuur

 Het ritme van de muziek kan volgens Sacks nog meer effecten hebben. Hij vertelt over een man die door een vorm van Alzheimer ook gewone voorwerpen niet meer kon herkennen of benoemen. Eens hield hij zijn eigen vrouw voor een hoed (een bekend verhaal en titel van een ander boek). Het lukt hem echter moeiteloos zich aan te kleden als zijn kleren op hun plaats lagen en als hij dit al zingend deed. Met eetliedjes, aankleedliedjes, badliedjes, enz…kon hij van alles, maar als hij daarbij gestoord werd raakte hij de draad kwijt en kwam tot stilstand.

Iedereen heeft al wel ervaren hoe liedjes een geheugensteun kunnen zijn om het alfabet, getallenreeksen en andere lijstjes te onthouden. Vooral bij autistische of geestelijk gehandicapten kunnen liedjes een grote steun zijn om bepaalde handelingen uit te voeren. Muziek kan handelingsreeksen inbedden, ook wanneer woorden en andere vormen van organisatie dat niet doen.
Een studente viel haar docent op door opvallende letterlijke weergave van stukken uit studieboeken en uit hoorcolleges. Ze bleek alles te kunnen onthouden door het op muziek te zetten. Ze zong tot verbazing van haar prof hele stukken uit zijn colleges.

Sacks wijst erop dat het op muziek zetten van woorden een grote rol heeft gespeeld in schriftloze culturen bij de mondelinge traditie van poëzie, verhalen en gebeden. De Ilias  en de Odyssee waren een succes omdat rijm en ritme hadden en zo voorgedragen werden. Mensen werden meegesleept door de stroom van melodie en vers. Dat verklaart de vele herhalingen in deze teksten en de omslachtigheid van de taal en het verhaal, die in onze vertalingen nauwelijks nog te genieten zijn. Hetzelfde geldt voor de Koran, die daardoor alleen in zijn oorspronkelijke taal en in mondelinge voordracht tot zijn recht komt. Ook veel bijbelteksten zijn op deze wijze gedurende eeuwen mondeling overgeleverd, dikwijls zeer letterlijk.

Sacks stelt: “Het inbedden van woorden, vaardigheden of reeksen in melodie en metrum is uniek menselijk. Het nut van zo’n vermogen om zich grote hoeveelheden informatie te herinneren, vooral in een cultuur zonder schrift, is ongetwijfeld een van de redenen waarom muzikale vaardigheden het in onze soort zo goed hebben gedaan.”

Ritme verbindt

Maar ritme is nog fundamenteler. Mensen hebben blijkbaar een universele en onbewuste neiging om een ritme op te leggen, zelfs als we een reeks identieke geluiden met constante intervallen horen. De regelmatige tik van een klok horen we als ‘tik-tak, tik-tak’ en we hebben de neiging een soort melodie toe te voegen aan het geluid van een trein. Het is alsof we een eigen patroon aan de geluiden moeten opleggen, zelfs als er geen objectief patroon aanwezig is.

Sacks citeert een onderzoeker die stelt dat er in elke cultuur wel een vorm van muziek is met een regelmatig ritme, een periodieke maatslag die coördinatie tussen spelers mogelijk maakt en gezamenlijk reacties van toehoorders uitlokt. Het ritme van de muziek brengt mensen samen en bindt hen aan elkaar. Dat is een functie van de muziek vanaf de oertijd. 

Sacks stelt: “Ritme verandert toehoorders in deelnemers, maakt luisteren actief en motorisch en synchroniseert de hersenen en geesten (en, omdat muziek altijd met emotie verweven is, de ‘harten’) van allen die meedoen. Het is bijzonder moeilijk om afstandelijk te blijven, weerstand te bieden aan de aantrekkingskracht van het zingen of dansen…
De haast onweerstaanbare macht van ritme komt in tal van andere verbanden naar voren: bij het marcheren, waar het zowel dient om beweging met zich mee te brengen en te coördineren als om een collectieve en misschien strijdlustige opwinding aan te wakkeren. We zien het niet alleen bij militaire muziek en krijgsgetrommel, maar ook bij het langzame, plechtige ritme van een treurmars. We zien het bij werkliedjes van iedere soort: ritmische liedjes die waarschijnlijk bij het begin van de landbouw zijn ontstaan, toen bodembewerking, schoffelen en dorsen allemaal gecombineerde en gesynchroniseerde inspanningen van een groep mensen vereisten. 
Ritme en het feit dat het beweging (en vaak emotie) met zich meebrengt, dat het zowel lichaams- als gemoedsbeweging bij mensen oproept, kan wel eens een cruciale culturele en economische functie in de menselijke evolutie hebben gehad, door mensen samen te brengen en een gevoel van collectiviteit en gemeenschap teweeg te brengen.”

Sacks verwijst met instemming naar een wetenschapper die stelt dat de nabootsing (mimesis) zeer belangrijk is geweest in de menselijke evolutie, het vermogen tot uitbeelden van emoties, externe gebeurtenissen of verhalen met alleen gebaren en houding, beweging en geluid, maar zonder taal. Gedurende honderdduizenden jaren hebben mensen in deze ‘mimetische’cultuur geleefd en nog altijd is dit het fundament van de menselijke cultuur. In deze cultuur speelt ritme een cruciale rol, het draagt en begeleidt elke nabootsing. 
Ritmische vaardigheid is niet alleen een eerste vereiste voor muziek, maar ook voor alle non-verbale activiteiten, van de simpelste ritmische patronen van het boerenleven tot de ingewikkeldste sociale en rituele gedragsvormen. 

Sacks besluit met een vergelijking. In ons brein worden allerlei waarnemingen gebundeld tot één ervaring, beeld, geluid, geur en emotie komen samen bij het zien van een rijpe tomaat. Het ritme zorgt ervoor dat op gelijkaardige wijze de individuele zenuwstelsels gebundeld worden tot een menselijke gemeenschap.

Dat gebeurt bij uitstek als we samen zingen. Door het ritme van de muziek stemmen we ons op elkaar af en vormen we een eenheid die dieper gaat dan we ons bewust zijn. Dat gebeurt bij alle muziek, maar is vooral sterk bij moderne popmuziek, want daar is het ritme allesbeheersend en ook erop gericht het publiek mee te slepen. Het is opvallend dat daarbij dikwijls ook drank en drugs horen die het bewustzijn verzwakken en het effect van het ritme nog kunnen versterken. 

Dit kan wel in spanning komen met bewustzijn en persoonlijke keuzes. Voor jonge mensen in onze hectische moderne cultuur kan het een tegengewicht vormen. Wie logisch denken en bewustzijn belangrijk vindt kan er zijn bedenkingen bij hebben. Het verschil in ritme kan wel een verklaring geven voor de kloof die er is tussen klassieke zang en de meeste popmuziek. In het licht van het voorgaande mogen we dit misschien een fundamentele cultuurbreuk noemen.

vrijdag 18 november 2011

7. Zingend de tijd overstijgen

Ik blijf nog putten uit Musicifilia. Oliver Sacks vertelt ook over de Engelse musicus en musicoloog Clive Wearing, die getroffen werd door een hersenontsteking en daardoor een ingrijpend geheugenverlies leed en ook het vermogen verloor nieuwe herinneringen te bewaren. Na enkele momenten was hij vergeten wat hij meemaakte. Het was voor hem alsof hij elk moment opnieuw wakker werd uit een lange toestand van bewusteloosheid. Zijn muzikale vermogens waren echter onaangetast.

Wonderlijk muziekgeheugen

Sacks zag dit in de film die over Clive Wearing gemaakt werd: “In de scènes van niet meer dan een jaar na zijn ziekte leek zijn gezicht vaak gespannen van gekweldheid en verbijstering. Maar waar hij op het orgel improviserend of zijn oude koor dirigerend te zien was, deed hij dat met grote fijngevoeligheid en elegantie; hij zong de melodieën geluidloos mee, wendde zich tot de verschillende zangers en delen van het koor, gaf aanwijzingen, spoorde hen aan, om hun specifieke partijen goed te laten uitkomen. 

Het is zonneklaar dat Clive niet alleen het stuk perfect kende, wist hoe alle partijen bijdroegen tot het ontvouwen van de muzikale gedachte, maar ook nog over al zijn specifieke dirigeervermogens, zijn beroepsmatige persoonlijkheid en zijn unieke stijl beschikte.” Sacks vraagt zich af: “Clive kan geen herinnering aan voorbije gebeurtenissen en ervaringen bewaren, en is bovendien de meeste herinneringen aan gebeurtenissen en ervaringen van vóór zijn hersenontsteking kwijt – hoe heeft hij dan zijn opmerkelijke muziekkennis, zijn vermogen om muziek te lezen, piano of orgel te spelen, te zingen, een koor te dirigeren op de meesterlijke manier van uit de tijd voordat hij ziek werd, kunnen bewaren?”

Zijn muzikale vaardigheden, stelt Sacks, zijn blijkbaar vastgelegd op een dieper niveau van de hersenen dan de delen van de hersenschors die bij Clive vernietigd zijn en die het expliciete geheugen dragen. Ze horen blijkbaar niet tot de handelingen die afhangen van de waarneming en het expliciete bewustzijn, maar tot de vastliggende actiepatronen , zoals automatismen die een kind al zeer vroeg in het leven aanleert en die vastgelegd worden in primitieve delen van de hersenen, bijvoorbeeld het rechtop lopen.

Jezelf terugvinden

De muziek die Clive maakt gaat echter verder dan de automatismen: “Telkens als Clive zingt of piano speelt of een koor dirigeert, komt het automatisme hem te hulp. Maar wat er bij een kunstzinnige of creatieve uitvoering uitkomt is allesbehalve automatisch, ook al berust het op automatismen. Het feitelijke spel brengt hem weer tot leven, schakelt hem als creatief mens in; het wordt fris en levendig en kan nieuwe improvisaties of vernieuwingen bevatten. Als Clive eenmaal begint te spelen, houdt zijn ‘stuwkracht’ hem en het stuk aan de gang.” 

Deze stuwkracht zit in de muziekstructuur zelf. “Een stuk muziek is niet zomaar een aaneenschakeling van noten, maar een strak georganiseerd organisch geheel. Elke maat, elke frase, ontstaat organisch uit wat eraan vooraf ging en wijst vooruit naar wat erop volgt…Een melodie die we ons ‘herinneren’ speelt in ons hoofd, komt opnieuw tot leven. Er is geen proces van oproepen, voor de geest halen, in elkaar zetten, herindelen, herscheppen, zoals wanneer we een gebeurtenis of een tafereel uit het verleden proberen te reconstrueren. We herinneren ons één toon tegelijk en elke toon vervult ons hele bewustzijn, maar houdt tegelijkertijd verband met het geheel…Het kan zijn dat Clive, die door zijn amnesie niet meer in staat is zich gebeurtenissen te herinneren of erop vooruit te lopen, wel in staat is te zingen of muziek te spelen of te dirigeren omdat het herinneren van muziek helemaal geen herinneren in de gebruikelijke zin van het woord is. Muziek herinneren, beluisteren of spelen gebeurt geheel en al in het heden.” 

Sacks citeert de muziekfilosoof Victor Zuckerkandl: “Een melodie horen is nu horen,  gehoord hebben en op het punt staan te horen, allemaal tegelijk. Elke melodie verklaart ons dat het verleden er kan zijn zonder te worden herinnerd, de toekomst zonder vooraf bekend te zijn.” Omdat Clive helemaal thuis is in de muziek overstijgt hij daarin zijn geheugenverlies en vindt hij in de muziek zichzelf terug.

Ruimte en tijd overwinnen

Dit ziekteproces laat ons zien dat het mogelijk is in muziek tijd en ruimte te overwinnen. Bij Clive is dit zeer opmerkelijk omdat zijn geheugenverlies zeer radicaal is en zijn muziekbeleving zeer intens. Toch laat dit geval ons iets zien dat bij ieder mens die zingt of anderszins muziek maakt aanwezig is. In ons zingen overstijgen wij de tijd en beleven wij het verleden in het nu, zonder dat we ons daarvan bewust hoeven te zijn. 

Dat kan een verklaring zijn voor de emotionele lading die ons zingen heeft. Een lading die wisselt volgens de muziek die we zingen en volgens de intensiteit van het zingen. In ons zingen trilt ons hele leven mee en wellicht ook dat van voorgaande generaties. Deze beleving geeft ook richting aan onze toekomst. We beleven intens de persoon die we ten diepste zijn en die ons leven in de toekomst richting geeft.

Eindeloos bewustzijn?

Tot hiertoe heb ik de beschouwingen van Sacks gevolgd. Dat Clive Wearing in de muziek zijn geheugenverlies overstijgt en daarmee de tijd, verklaart hij door de veronderstelling dat muziek in diepere lagen van de hersenen opgeslagen ligt. Er is echter mogelijk ook een andere verklaring en wel in de lijn van de theorie van Pim van Lommel in zijn boek Eindeloos bewustzijn.  

De voormalige cardioloog schreef dit boek naar aanleiding van het fenomeen van bijna-dood-ervaringen waarmee hij geconfronteerd werd in zijn praktijk als arts en die hij nader onderzocht. Mensen met een vrij langdurige hartstilstand, waarbij geen enkele hersenactiviteit meer wordt waargenomen, blijken soms volledig en intens bewust te zijn van wat er met hen gebeurt, overzien in zeer korte tijd heel hun leven en voelen zich zeer gelukkig. 

Volgens Van Lommel een fascinerend fenomeen dat grote vragen opwerpt bij de klassieke opvatting over de relatie tussen hersenen en bewustzijn. Voor een uiteenzetting van de feiten moet ik verwijzen naar het boek. Ik geef hier alleen kort de conclusies die Van Lommel trekt uit het feitenmateriaal. Hij stelt dat we uit de feiten van bijna-dood-ervaringen moeten  besluiten dat het menselijk bewustzijn niet het product is van hersenprocessen, maar deze overstijgt. Ook het fenomeen van het menselijk geheugen is volgens hem niet verklaarbaar als dat volledig gebonden zou zijn aan de hersenen. 

Van Lommel stelt dat het expliciete bewustzijn een afspiegeling is van een bewustzijn dat tijd en plaats overstijgt en ook eindeloos veel ruimer is dan het individuele bewustzijn. De hersenen zijn het instrument waarmee een mens toegang heeft tot dit eindeloos bewustzijn en het concreet vorm geeft in tijd en ruimte. Ze zijn te vergelijken met een radiotoestel dat signalen hoorbaar maakt die in de ruimte om ons heen aanwezig zijn, ook als de radio niet werkt. Dit klinkt voor velen waarschijnlijk fantastisch, wellicht ongeloofwaardig, maar anderen herkennen daarin eigen ervaringen en hun diepste overtuiging.

Als dit klopt dan zou muziek wel eens een speciale toegang kunnen geven tot dit ‘eindeloos bewustzijn’ bij mensen die deze vaardigheid sterk ontwikkeld hebben zoals Clive Wearing.. Een overtuiging die aansluit bij de oudste opvattingen van de Hindoes over de betekenis van de klanken, vooral de klank Ooom.  Muziek, en met name zingen, is overigens in alle oude culturen en godsdiensten belangrijk voor het contact met wat de mens overstijgt. Als muziek inderdaad een speciale toegang kan geven tot het ‘eindeloos bewustzijn’, dan zou dat een verklaring kunnen geven voor het feit dat Wearing ondanks zijn radicaal geheugenverlies toch in de muziek zichzelf hervindt en de tijd van zijn muzikaal meesterschap kan herbeleven. Hij zou dan niet putten uit zijn geheugen, dat grotendeels verloren gegaan is, maar uit het ‘eindeloos bewustzijn’ waarin zijn muziekervaring bewaard is.

Het is niet verwonderlijk dat de visie van Van Lommel op grote weerstand stuit, vooral bij de klassieke wetenschappers en bij iedereen die ervan uitgaat dat de geest een product is van de materie. Het blijft ook een theorie die niet bewezen kan worden en de feiten waar Van Lommel van uitgaat worden door anderen anders geïnterpreteerd en verklaard. Van Lommel zelf stelt nochtans dat zijn theorie een wetenschappelijke theorie is, niet een uitdrukking van religieus geloof, hoewel hij zelf ook de verwantschap ziet met bepaalde religieuze  opvattingen. Hij wijst in ieder geval op een aantal onbeantwoorde vragen omtrent het menselijk bewustzijn en zo op het mysterie van het menselijk bestaan. Het zijn vragen waar ook Oliver Sacks tegenaan gelopen is bij mensen met hersenletsels die in de muziek en vooral in het zingen hun letsel overstijgen. Welk antwoord je ook geeft, het fenomeen zelf is wonderlijk en wijst op de grenzen van onze kennis.




Die macht der Musik

 Wer einsam steht im bunten Lebenskreise
 Und was das Leben teuer macht, verlor,
 Wie bebt sein Herz, triff eine liebe Weise
 Aus früher Jugendzeit sein horchend Ohr.

 Willkomme Töne! eures Hauches Fächeln
 Weckt eine schlummernde Gedankenwelt,
 verweinte Augen lernen wieder lächeln,
 Die düst're Stirn ist plötzlich aufgehellt!

 Der Zephyr, der in reichen Blumendüften
 Des Orients sich hin und her gewiegt,
 Verbreitet Balsamhauch noch in den Lüften,
 Wenn schon die Blume welk am Boden liegt:

 So lebt, ist auch der Traum des Glücks entschwunden,
 Erinnerung im Hauche der Musik;
 Ein kleines Lied aus jenen bessern Stunden
 Bringt uns die alte Seligkeit zurück!

Helène, hertogin van Orléans (1814-1858)
Op muziek gezet door Franz Liszt  (1811-1886)
en Johann Karl Gottfried Loewe (1796-1869)



Wie eenzaam staat in ‘t bonte leven
en wat het leven waarde geeft verloor,
hem kan een lief lied ‘t hart doen beven:
een wijs uit verre jeugd treft ’t luisterend oor.

Welkome tonen! hun wervelende ademtocht
wekt een wereld van sluimerende gedachten,
het somber gelaat licht plots weer op,
verweende ogen weten nu weer hoe ze lachten

Zephyr’s wind ooit gewiegd in ’t Oosten
doorheen de rijke bloemengeuren heen en weer
verspreidt nog balsemrijke adem in de lucht,
de bloemen zelf liggen al verwelkt neer.

Zo leeft in de adem van muziek
herinnering aan geluksdroom die verdween,
een klein lied uit die betere uren
brengt  oude zaligheid die verloren scheen.

Vertaling: Jef De Schepper